Geschiedenis van het kayakken.
De oorsprong van de kayak vinden we in Groenland en Noord Labrador.
De Kayak werd door de Eskimo’s gebruikt om te jagen en om zich te verplaatsen. Het was een tamelijk snelle boot die laag op het water lag. Hij had een lange naar boven oplopende boegpunt in hoorn. De lengte varieerde tussen de 5 en de 6 meter en de breedte schommelde rond de 60 centimeter. Door zijn vorm was hij zeer geschikt om op de zeegolven te rijden.
Het geraamte bestond uit visbeenderen en stukken aangespoeld drijfhout. De bekleding bestond uit zeehondenvellen waarvan de naden aan de bovenzijde werden bij elkaar genaaid. Het geheel werd goed ingevet om beter waterbestendig te zijn. Een Kayak van deze afmetingen was enkel geschikt om te jagen, maar niet om de buit mee te vervoeren. Daarom bouwden zij een bredere en stabielere boot die zij de Umjak noemden, wat zoveel als “vrouwenboot” zou betekenen. Deze Umjak was zo ruim dat men er het hele gezin met hebben en houden in kon vervoeren.
De peddels die zij gebruikten waren gemaakt uit een stuk hout waarvan de middenschacht 60 à 70 cm lang was. Aan iedere zijde van deze schacht was een afgeplatte brede strook die dienst deed als paddelblad. De totale lengte van de paddel varieerde tussen 1,70 en 1,80 meter, daar waar de huidige paddels merkelijk langer zijn (2,00 tot 2,25 meter)
De Kayak bereikte Europa via de Amerikanen, de Engelsen en de Zweden. Later werd de Kayak door bijna alle landen overgenomen.
Van de Eskimo’s werd eveneens het eskimoteren of Kayakrollen overgenomen.
Bij het omslaan verkeerden de Eskimo’s in levensgevaar want zij hadden wegens de koude van het water nooit leren zwemmen, bovendien waren zij zeer zwaar gekleed.
De Eskimo’s verstonden echter de kunst om met de paddelbladen, of met de handen steun op het water te zoeken om zich dan in combinatie met een lendenslag terug op te richten.